
Waarom? Het meest eenvoudige antwoord is natuurlijk: omdat mijn ouders ooit besloten dat ik er zou komen en ik sedertdien nog niet ben overleden. Ondanks meerdere ‘aanslagen op mijn leven’ en dankzij fantastische medische zorg én een liefdevolle bedding van hen die me dierbaar zijn, kan ik dus deze columntitel zo schrijven.
Als ik aan iemand de vraag stel ‘waarom leef jíj eigenlijk?’, bevat de eerste stroom antwoorden zaken als: carrière, kinderen, ouders niet willen teleurstellen, omdat het moet, geld en ga zo maar door.
In 1971 plantte – denkelijk onbewust – Mieke Telkamp een zaadje in mijn brein door de ogenschijnlijk eenvoudige vraag te stellen: waarheen leidt de weg die we moeten gaan? En, alsof één moeilijke vraag nog niet voldoende was, vuurde ze direct de volgende af: waarvoor zijn wij op aard? Dat zijn, naar mijn bescheiden mening, niet echt vragen uit de starterskit. Vrij vertaald stelt ze de vraag: ‘waar gaat het míj om?’ en liever nog: ‘waar gaat het míj wezenlijk om?’
Graag of niet, na een week of wat in deze coronaperiode vliegen de vragen je om de oren: voel ik me gelukkig met jou? Word ik blij van mijn huidige werk? Van al die verjaardagen? Van die regelmaat? Van die gewoontebezoekjes?
Om me heen kijkend dacht ik lange tijd dat het ‘waarheen-gedeelte’ van de vraag gaat over het doel van het dagelijks handelen. En, als dat doel is bereikt, kan het van alles opleveren: gevoelens van succes, teleurstelling, hang naar meer, -tegenvallend- applaus, de promotie die uitblijft en ga zo nog maar even door. Niet voor niets hebben we in ons land een spreekwoord dat daarover lijkt te gaan: het bezit van de zaak is het einde van het vermaak. Meer en meer begin ik de diepgang te ervaren in Miekes vraag.
Tot ik, ook om me heen, de vraag ging stellen: waarvoor ben jíj op aarde? Wezenlijk?
De eerste reactie bestaat dan maar al te vaak uit stilte. Een stilte die toebehoort aan stilstaan. Een stilte die toebehoort aan reflectie. Het blijkt ook vaak een vraag die zich, als een muzikale oorwurm, in het hoofd nestelt om vervolgens, te pas en te onpas, weer op te ploppen.
Decennia geleden werd ik opgenomen op de intensive care afdeling (ook een prima plek voor reflectie!). De vraag van Mieke Telkamp verscheen daar, bij wijze van spreken, in hoofdletters op de beeldschermen op mij heen: waarvoor ben ík op aarde? Voor mij leverde dat het inzicht op dat deze vraag bovenal gaat over het handelen zelf en niet zozeer de uitkomst ervan.
Kort nadien kreeg ik de tekst aangereikt van een gezegde uit de Boeddhistische traditie: ‘Life is about being happy in any company and joyful in all action.’ Alsof een bom was ingeslagen, voelde ik die boodschap in iedere vezel. In iedere cel.
Een week later stond die tekst, geschilderd in grote sierlijke gouden letters, in ons huis op een voor dat doel pastel gekalkte muur. Het werd een doorlopende herinnering én groei-impuls voor het zaadje dat inmiddels in mij was ontkiemd en had wortel geschoten.
En dan begint het: als ik de vraag ‘voel ik mij gelukkig in dit gezelschap?’ met ‘nee’ moet beantwoorden, dan is er dus werk aan de winkel. Werk aan de winkel betekent dan simpelweg: dingen doen die je voorheen vermeed, zoals: eerlijk zijn, kleur bekennen, heldere keuzes maken en ga zo maar door. Een bezigheid die in het begin voelt als ongemakkelijk en onhandig. En tegelijkertijd ook als gaaf, want: het begon mijn leven kleur te geven. Mijn kleur. De kleur van zingeving.
Wat ik bijzonder vind in en aan deze coronaperiode (en ja, COVID-19 heeft natuurlijk ook veel afschuwelijke kanten en gevolgen) is dat wereldwijd iedereen even werd stilgezet in zijn of haar kleinste leefomgeving. En dan blijken op heel veel plekken deze zelfde vagen ‘op de muur te staan’. En, graag of niet, na een week of wat vliegen de vragen je om de oren: voel ik me gelukkig met jou? Word ik blij van mijn huidige werk? Van al die verjaardagen? Van die regelmaat? Van die gewoontebezoekjes? En ga zo maar door.
En de vraag stellen, is meestal ook het antwoord hebben.
Ik wens jullie veel ongemakkelijke en onhandige momenten toe!