Wakker zijn èn dromen

Wetende dat dit mijn laatste column in de laatste Coronakrant zou worden, sluimerde al even mijn wens om een beschouwende en wat meer filosofische tekst te schrijven, temeer omdat ik momenteel de wereld als snel veranderend ervaar. De wereld die tot voor kort zo vanzelfsprekend leek, is er niet meer: over de hele wereld worden mensen, soms bijna letterlijk stilgezet en in kleine kring, tot nadenken aangezet.

Zoomborrels vervangen het babbelen in de kroeg. De elleboogstoot deed zijn intrede als troosteloze vervanger van knuffel. Hele vloten leaseauto’s staan op hun oprit en de lijst met files is aanzienlijk korter. Om nog maar te zwijgen over verschijnselen als knuffelautomaten, gelijktijdig bezorgde lunchboxen en thuis op de bank, in carnavalstenue, via YouTube virtueel carnaval vieren. Ook op dé zondagmiddag: carnavalszondag in Maastricht.

Jawel, DUS maar wat extra hout op het vuur in de kachel en een gekoeld Trappistje uit de koelkast gehaald. Samen met mijn lief op de bank: zij met een dik boek, ik voor de TV kijkend naar het WK Schaatsen. De bij ons logerende kleinkinderen bouwen met het overige meubilair een hut en een spoorlijn.

In een van de dweilpauzes was een interview te zien met Sven Kramer over zijn droom: de SK-Academy: “Mijn droom is dat elk kind voor zijn 12e jaar een keer op ijzers op het ijs heeft gestaan.” Hij zette zijn woorden, zwaaiend met zijn grote handen en lange armen, extra kracht bij én vooral door zijn stralende ogen dacht ik: “Dat ga jij fiksen!”.

Een van de kleinkinderen had Svens’ liefde voor sport en kinderen ook gehoord en gezien. Hij vroeg me even later: “Opa, heb jij ook zo’n droom?”. “Ja hoor!”, zei ik, “mijn droom gaat erover dat alle mensen een baas hebben die duidelijk is over wat die wil en zo aardig is voor de mensen, dat ze vanzelf hun best doen!” Twee grote verbaasde kinderogen keken me aan: “Je kunt toch alleen maar de baas over jezelf zijn!”.

Ik had wat uit te leggen.
Sinds de jaren 70 heb ik in mijn werk vaak leed gezien bij medewerkers en hun leidinggevenden. Dit leed ontstaat bijvoorbeeld door ‘relatieproblemen’ tussen directieleden onderling die bovendien onbedoelde gevolgen hebben voor de medewerkers.

Of leed, veroorzaakt door bedrijfsbreed ingesleten ’cultuurdragers’ als ‘vertrouwen is goed, controle is beter’. Nu tal van medewerkers thuis werken (en dus buiten het zicht van ‘de controle’) én niet gewend zijn aan het ontvangen van en omgaan met vertrouwen, levert dat eveneens onnodig lijden op.
En thuiswerken leidt tot extra afstand, terwijl de behoefte nou juist gaat over ‘meer samen!’. Meer en meer begon ik de reikwijdte van mijn eigen oneliner: “Aan het hondje herken je de baas” te begrijpen. En te zien hoe de corona-periode de effecten van deze oneliner nog eens uitvergroot. Of laat zien dat het op tal van plekken juist beter gaat door het thuiswerken en ook nog zonder de baas.

Ergens in de jaren ’90 hebben mijn lief (tevens vakgenoot) en ik de slogan omarmt: ‘Zonder relatie, geen prestatie!’. We hebben die slogan vertaald naar de gebieden ‘Leiderschap, samenwerken, adaptieve organisaties’ en ‘Ouderschap’.

In diezelfde periode hebben we de leiderschapsdefinitie omarmt van Mariëlle Heijltjes, Executive Director UMIO-Maastricht University & Professor of Managerial Behavior:
“In essentie gaat leiderschap niet over de baas zijn, macht hebben of de slimste zijn. Leiderschap gaat over het scheppen van een klimaat waarin men wordt gerespecteerd en optimaal in staat is om zijn taak uit te voeren. Een klimaat waarbinnen de medewerker de leider volgt uit vrije wil en niet omdat het zo hoort of omdat sancties worden gevreesd. De leider creëert een setting op basis van integriteit: hij zegt wat hij denkt en doet wat hij zegt. Gedrag dat in de praktijk allesbehalve eenvoudig blijkt.
Sterker nog, dergelijk gedrag vereist een grote dosis zelfkennis, vermogen tot reflectie op het eigen handelen en moed.”

In ons werk komen we nog dagelijks onnodig lijden (lees irritatie; confrontatie en wantrouwen als grootste kostenpost) tegen.
Ook daarom is het mijn droom dat iedereen in een arbeidsomgeving leiderschap vertoont of ontvangt volgens Mariëlle’s definitie, waardoor het even vanzelfsprekend als natuurlijk is om samen te werken met hoofd, hart én ziel. Met de overtuiging én de ervaring ertoe te doen. Met volle aandacht, souplesse en een glimlach.

Het is mijn droom dat wat deze coronaperiode -opnieuw- in beeld brengt, aanzet tot en stimuleert om er samen iets moois van te maken. Wat dat iets ook moge zijn.

Het is ook mijn droom dat in deze coronaperiode bij veel mensen hun droom wakker wordt. De droom die richting geeft aan hun leven en hun handelen. De droom die, als je door de dag heen een beetje (letterlijk en figuurlijk) wakker bent, je langzaam maar zeker kunt vormgeven. Hoe gaaf is het om bij elk besluit dat je neemt, jouw droom een beetje meer te realiseren?

En als je dat ook nog doet met respect en met gebruikmaking van individuele verschillen in mensen, hun kwaliteiten en belangstelling, is het helemaal top!

Het is mijn droom dat mensen met elkaar samenwerken op basis van gelijkwaardigheid, respect, zorgvuldigheid en steeds weer de bereidheid hebben om zich te verhouden ‘met dat wat is’.

Ik droom ervan om hiervoor nog heel lang mijn bedje uit te komen.

“Niet normaal!”

Ik zit in mijn corona-schuilplaats (lees onze woonkamer) bij het haardvuur, met een vers kopje espresso en een machtig mooi pianoconcert. En denk na. Waarover? Over een ‘imposante tekst’ die ik afgelopen dagen meerdere malen hoorde in een straatinterview van slechts enkele minuten.
Die tekst luidde: “Niet normaal!” of aangevuld tot: “Niet normaal zeg!”.

Het nadeel dat ik ervaar in deze tekst is, dat het veelal een dichtgetimmerd én niet uitgesproken oordeel bevat. Het effect van deze manier van doen, zo zien wij bijna dagelijks in ons werk, is dat er geen dialoog meer mogelijk lijkt. Wat een mooi verhelderend én verbindend gesprekje had kunnen opleveren, eindigt al snel in een ‘wel normaal-niet normaal’ wedstrijdje met stemverheffing als voertuig.

Ben jij een veelvuldig ‘niet normaal’ gebruiker?
Of ben jij wellicht een aanhanger van de “Raar!!!” variant?
Ondanks, of misschien wel omdát het een veelgehoorde tekst is, zette dit verschijnsel mij aan het denken.
Een nieuwe corona-maatregel leidt tot vele nieuwe ‘niet-normaal’-uitingen.
En nee, dat is zeker niet het alleenrecht voor corona-maatregelen.
Ook in geval van aankondiging van bijvoorbeeld nieuwe belastingmaatregelen, de presentatie van de nieuwste modetrends, de wijziging van de opmaak van jouw favoriete krant en de introductie van nieuwe maximumsnelheden. Om nog maar te zwijgen over de nieuwe gordijnen van de buren of pubers die te horen krijgen hoe laat ze thuis moeten zijn.

Ook nu, na een jaar leven en werken met mondkapjes, hoor ik nog steeds te pas en te onpas: “das niet normaal!” terwijl het inmiddels toch aardig normaal lijkt geworden. Immers, zowat de hele wereld, ik herhaal, zowat de hele wereld loopt met mondkapjes op. Al een jaar.

Ik schenk nog een lekker fris watertje in en zet nog wat meer hersenfuncties aan. Want wat zeggen we eigenlijk met zo’n “das niet normaal!”-zinnetje?

Ik begin mijn heil te zoeken in de Dikke van Dale op zoek naar wat die verstaat onder normaal:
‘Normaal: volgens de regel; gewoon; gewoonlijk; dat is de normaalste zaak van de wereld: dat is vanzelfsprekend.’
Ook nog maar meteen even gezocht naar de definitie van norm: ‘gedragsregel die door de leden van een gemeenschap als min of meer vanzelfsprekend wordt beschouwd’.

Had ik een klomp gehad, dan was die nu al lang gebroken: immers, uitgaande van die definities, voldoet de mondkapjesplicht wél aan de definitie van normaal (wat je op zich ook van het dragen van die mondkapjes vindt). Dat zou dan kunnen betekenen dat normaal/niet normaal over iets anders gaat dan mondkapjes of maximumsnelheden. Maar wat dan?

Geruggesteund door een extra sterke espresso én water met straffe bubbels begon het mij te dagen: zou het dan gaan over ‘het aanname-systeem’ dat woont in het hoofd van de ‘niet normaal’-uitspreker?

Immers, in ieder van ons huist een – door onszelf – zorgvuldig opgebouwde ‘database’ van onder andere aannames, voorkeuren, verwachtingen, waarden, kennis en ervaring. Zo is een van míjn aannames dat ieder mens uniek geboren én uniek bedoeld is. Van daaruit geredeneerd is ook iedere ‘database’ uniek.
Ook al zijn daarin bij groepen mensen wellicht ‘rode draden’ te bekennen die hun oorsprong vinden in bijvoorbeeld het deel uitmaken van dezelfde familie, het wonen in dezelfde buurt, het gaan naar dezelfde school, het deel uitmaken van dezelfde geloofsgemeenschap enz. enz.

Als dat zo is dan zou het uitspreken van ‘niet normaal’ wel eens kunnen duiden op een verschil tussen ‘het waargenomen’ en ‘het aannamesysteem van de waarnemer’. Tijd voor een update dus!

Waarvan?
Van onderdelen van het individuele aanname-systeem.
Misschien wel van jouw aannamesysteem.
Als de aanname bijvoorbeeld is: “Thuiswerken is niet normaal” dan zou je eens nieuwsgierig kunnen zijn naar de ervaringen van hen die wel enthousiast zijn over thuiswerken.
Als de aanname is: “Vegetarisch eten is niet normaal” dan zou je eens oprecht geïnteresseerd kunnen zijn naar de ervaringen van hen die wel vegan eten.
En als jouw aanname is: “Rijden in een elektrische auto is niet normaal” dan zou je . . .

Een behulpzame technische tip: als je iets hoort waarvan je denkt “niet normaal!”, dan neem je in stilte een korte pauze, ademt nog een keer diep in en uit en dan stel je een geïnteresseerde vraag vanuit de intentie om de ander te begrijpen. Kun je nog zien of je het ermee eens bent. Dit zo doen is echt Pokon voor het samenzijn!

Mijn onderliggende wens om dit zo te beschrijven is dat er, voorbij een ‘niet normaal’-oordeel, wat vaker een dialoog ontstaat over de achterliggende aannames, wellicht gevolgd door een regelmatige update van het individuele aanname systeem. Míjn aanname is dat we dan groeien op gebieden als diversiteit, kleurrijkheid, uniciteit alsmede in compassie en vertrouwen.

Aan het hondje herken je de baas

Rond de jaarwisseling schreef Driessen Groep CEO Jeroen een column over hun jongste gezinslid: het #coronaheuntje. En ik denk dat die benaming ook heel treffend is, omdat kennelijk op heel veel plaatsen gezinnen worden uitgebreid met lieve, zachte en schattige puppy’s.

Niet alleen via de media, ook via mijn eigen waarnemingen, is er een enorme coronatrend waar te nemen: het aantal jonge hondjes stijgt bijna sneller dan de bitcoinkoers. Ze lijken niet aan te slepen te zijn: deze viervoetige bronnen én doelen van aandacht, zachtheid, warmte en afleiding.

Wellicht hierdoor dwaalden, tussen kerst en oud & nieuw, mijn gedachten af naar de fasen in mijn leven waarvan ook honden deel uitmaakten. En naar vrienden en collega’s met aansprekende honden en dito verhalen.

Op enig moment was het weer zover: de hond en zijn baasje Theodoor moesten op examen. Samen met enkele anderen stonden Theodoor en zijn jonge hond, in de ochtendnevel aan de rand van het bos, klaar voor een ‘hond vangt boeven-proef’. Net voordat de hond aan het werk mocht, werd Theodoor door een van de juryleden op zijn schouder getikt. “U mag weer naar huis”, sprak het jurylid op even zachte als doortastende toon. Mét bijbehorende blik!

“Ja maar”, zei Theodoor verschrikt: ”Wij moeten nog!”

“Nee, nee”, vervolgde het jurylid kort en bondig. “Uw hond kijkt meer naar uw schoen, dan naar uw ogen. Dat wil zeggen dat u de hond, tijdens de opvoeding en training, meerdere malen heeft geschopt. Een fijne zondag verder.”

Daarop door mijmerend dwaalden mijn gedachten verder af naar ons werk als bewustzijnsontwikkelaar. In zowel organisaties als in gezinnen lijkt het fenomeen #ahhhjdb (aan het hondje herken je de baas) voor te komen: als ouders zich bij voortduring schreeuwend door het huis bewegen, is de kans groot dat ook de kinderen schreeuwend hun leven gaan vormgeven. Als een leidinggevende bij voortduring weifelend en twijfelend besluiten en confrontaties vermijdt, is de kans klein dat de mensen in de organisatie daadkrachtig samenwerken en risico’s nemen om nieuwe successen te behalen. Oké, vooruit dan, en als de 45e president van de USA bij voortduring zegt in sprookjes te geloven…

Wellicht dat er, dit lezend, ook in uw hoofd wel een voorbeeld opplopt.

Uitgaande van #ahhhjdb betekent het dat als je goed naar een groep hondjes (lees: kinderen, medewerkers, klanten) kijkt, je eigenlijk ziet welk gedrag het baasje voorleeft. En met goed kijken bedoel ik:
zijn met en kijken vanuit een open hart, met lege handen en een onvoorwaardelijke blik. De kans is groot dat, als je dat doet, je de dingen ziet zoals ze zijn (nog even vrij van jouw meningen en gedachten daarover). En door vervolgens bespreekbaar te maken wat je dan ziet en door jouw bijbehorende meningen en aannames te toetsen, ga je begrijpen wat de ontstaansgrond is van de waargenomen verschijnselen. Kun je nog zien wat je ermee doet!

En dit alles overziend: als je iets wilt doen aan het gedrag van de hondjes: begin bij het baasje. Zorg dat díe het gewenste en beoogde gedrag voorleeft! Ook in COVID-bestrijding zou dat een mooie bijdrage zijn. Eenduidig de maatregelen uitleggen en eenduidig voorleven als extra vaccin.

Ooit werkten we in opdracht van een groot bedrijf aan de randen van de Rotterdamse haven. De betreffende CEO zei, als een variant van #ahhhjdb, steevast: “De vis begint altijd te rotten bij de kop!
Dus!”. Wij waren het altijd snel eens over de aanpak. . .

Werk aan de winkel

We stevenen af op de eerste verjaardag van Covid-19. Eind 2019 werd het virus voor het eerst opgemerkt in Wuhan en verspreidde het zich in enkele maanden over de hele wereld. Wellicht dat het in de tijd van Marco Polo (ergens rond 1300) wat langer had geduurd. . .

In de aanloop naar carnaval 2020 dacht menigeen nog: “Het zal hier nog wel meevallen”. Nu, zo’n negen maanden later, kunnen we ons al bijna geen leven zonder corona meer voorstellen. Foto- en videobeelden worden daarom vaak voorzien van teksten als ‘deze foto is genomen voor corona’.

Ik vind het interessant om te zien en te horen hoe mensen omspringen met dit verschijnsel dat wereldwijd ingrijpt in onze leefwereld en leefomstandigheden. Op de keper beschouwd kan naar mijn idee iedereen een duit in het bestrijdingszakje doen. Niet alleen door de gezondheidswerkers die dag in, dag uit hun uiterste best doen de Covid-bestrijding vorm te geven. Iedereen, groot én klein, kan bijdragen aan de bestrijding van het virus.

Ongeacht of die bijdrage inhoudt: niet met vrienden chillen, andere mores op school, geen festivals, thuiswerken, geen bezoek in zieken- of verpleeghuis en begrafenissen met maximaal 30 personen. Om nog maar te zwijgen over het niet knuffelen en zo. Werk aan de winkel dus.

Inmiddels tekent zich voor mij, ook hier, een 3-deling af in de ‘winkel-werkersgroep’, die ik ooit omschreef als: de was-werker m/v,
de wordt-werker m/v en de zijns-werker m/v.

Wat deze werkers gemeen hebben is dat er ‘een probleem’ is. En dat probleem kan van alles zijn: een puberend kind, dreigend ontslag, relatie-issue, gedoe met vrienden. Wellicht kun je zelf iets aan dit rijtje toevoegen. Hoe dan ook, dat probleem moet worden opgelost.

De was-werker denkt: “Vroeger was het allemaal beter. Toen was er nog geen reislust; toen was er nog discipline; toen was de baas ook nog echt de baas” en ga zo maar door. Vervolgens schuift deze was-werker het probleem metaforisch onder het denkbeeldige tapijt, stapt er overheen en gaat over tot de orde van de dag in de hoop dat het vanzelf over gaat.

De wordt-werker denkt: “Als covid maar eens weg is, dan wordt het vanzelf weer beter; als de kinderen maar eens uit huis zijn, dan wordt het vanzelf al fijn; als ik maar eens een baan heb, dan wordt het vanzelf weer tof; als deze baas weg is dan worden we vanzelf succesvol” en ga zo maar door. Vervolgens schuift de wordt-werker het probleem metaforisch onder het denkbeeldige tapijt, stapt er overheen en gaat over tot de orde van de dag in de hoop dat het vanzelf beter wordt.

Een van de effecten van deze manier van doen is, dat er na verloop van tijd onder dat tapijt meer of soms wel heel veel zaken geschoven zijn, waar steeds opnieuw overheen gestapt moet worden. Dat tapijt werkt dan als een soort van psychologisch mijnenveld, dat noopt tot het voortdurend scherp naar beneden kijken en op de tenen lopen. Erg vermoeiend!

De zijnswerker (waarbij ‘zijn’ staat voor: een uitingsvorm van zijn, van dat wat er daadwérkelijk aan de hand is) denkt én zegt: “Oeps, hier is werk aan de winkel, daar moet ik iets mee, daar wil ik iets mee en daar doe ik iets mee. Ik weet nog niet hoe én ik ga het doen!”

De zijnswerker, geïnspireerd door wat Pipi Langkous ooit zei: “Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan”, vat de koe bij de horens en gaat aan de slag om ‘het’ opgelost te krijgen. De zijnswerker buigt als het ware het hoofd voor de waarheid (in plaats van hardnekkig te spelen dat ‘het’ vanzelf overgaat) en gaat er naar beste eer en geweten mee aan de gang: dealen met dat wat ís. Het buigen van het hoofd voor de waarheid, maakt het, zo merken wij in de praktijk van alledag, een stuk gemakkelijker om hulp te vragen én te krijgen. In een wat filosofische zin gezegd is het de intentie van de zijnswerker om te leven, te werken, kortom te zijn met wat is en te ontmoeten met een open hart, lege handen en heldere intenties.

Het is mijn overtuiging dat, naast allerlei praktische maatregelen en aangekondigde vaccins, het zijn van zijnswerker een forse bijdrage kan leveren aan de Covid-19 bestrijding en nog aan veel meer natuurlijk.

Deze en mijn andere columns lezend, zal het je niet verbazen dat de positie van zijnswerker mijn voorkeur heeft. Heb jij in beeld bij welke van de drie werkers jij je het meest vertrouwd voelt?

Da’s fijn voor de loodgieter!

Tijdens de pandemie zijn in korte tijd al heel veel dingen
– die tot begin 2020 vanzelfsprekend leken – opgelost in . . .
Ja, waarin eigenlijk?

Met z’n vijven in een te kleine auto naar een concert, in een overvolle trein naar de Uni of een congres, in een kleurrijke en zwetende mensenmassa carnavalsliederen meezingen. Om over knuffelen en zo nog maar te zwijgen. Langdurige vormen van samenwerken en leidinggeven vallen uiteen door het stilvallen van hele bedrijfssectoren, thuiswerken of zelfs ontslagen.

Tegelijkertijd is het ook een tijd van nieuwe ontwikkelingen en initiatieven. Zo kwam ik een prachtige samenwerkvorm tegen, zomaar in ons eigen huis. Deze werkvorm propageren we al decennialang in allerlei organisaties onder de naam ‘ecologisch samenwerken’. En nu stonden we erbij en keken ernaar!

Ik leg het uit: in augustus zijn we gestart met het verbouwen van het achterhuis met als hoofddoel: de keuken vernieuwen. Voor mijn lief en mij is de keuken het kloppend hart van het huis én het centrale punt van waaruit we – samen met onze naasten – het leven kunnen vieren!

Ik zag naar deze verbouwingsperiode net zoveel uit als tegenop.
Ik zag er tegenop, omdat ik een tijd lang als een soort vreemde in mijn eigen huis zou moeten leven. Ik zag ook uit naar de verbouwing, immers: eindelijk zou de oude keuken, die al lange tijd met duck-tape en goede bedoelingen bij elkaar werd gehouden, vervangen worden door hedendaags keukengemak omgeven door prachtige kalkverf en andere natuurlijke materialen!

Afgelopen week merkte ik in mezelf een soort interne paradigma-switch:
mijn mindset verplaatste zich van ongemak naar joy. Het effect van die mindset-switch was dat vervolgens alle gebeurtenissen en ervaringen voor mij de kleur kregen van joy, respect en dankbaarheid. Dat kwam onder andere door de manier waarop de verbouwing vorm kreeg.

Of beter gezegd: door de groep bouwers en hoe die samenwerkten.
Ik zal die samenwerking in enkele voorbeelden duiden:

Het is merkbaar hun intentie, hun basishouding, om het voor ons als klant zo goed mogelijk te doen en dús ook voor de samenwerking met hun collega’s. Eén van de timmerlieden: “Als we dit nu meteen zo maken, dan is het straks voor de loodgieter beter én gemakkelijker”. Deze uitspraak was in allerlei varianten en situaties de gehele dag door te horen.

De groep -out of de box denkende- bouwers bestond volledig uit zelfstandig werkenden, die in de afgelopen jaren naast medewerker ook hun eigen leidinggevende zijn geworden. De hoofdaannemer nam en droeg de verantwoordelijkheid en liet heel veel ruimte over voor de andere -mede-bouwers: ook voor hen die maar voor 1 of 2 dagen hun bijdragen leverden. Kort overleg aan het begin van de dag, afstemming van werkvolgorde en inzet van materialen en even ‘hoe is het met jou?’ bleken belangrijke pijlers onder de samenwerking. Persoonlijke kwaliteiten (zoals bijvoorbeeld rust, precisie en systematisch werken) werden over functies en taken heen ingezet. Humor, respect en zorgvuldigheid zorgden voor een hele fijne constructieve sfeer.

Wat ik bovenal gaaf en interessant vind is dat hun manier van samenwerking zo natuurlijk organisch is. Zonder dat ze daarvoor ooit zijn opgeleid. Zonder training on the job, zonder coaching, zonder supervisie en ga zo maar door. Gewoon omdat ze dat fijn en vanzelfsprekend vinden.

Ik schrok ervan dat ik daarvan zo genoot.
Ik werd er meteen ook erg blij van.
Maar waarom?

Omdat ik denk dat het samenwerkingsrecept van onze bouwploeg een fantastisch antwoord kan vormen voor organisaties die in deze Covid-tijd zichzelf opnieuw -moeten- uitvinden. Zeker ook door de groeiende groep thuiswerkende medewerkers die ook hun eigen leidinggevende zijn geworden.

Ik vind het gaaf als iedereen, om te beginnen, tenminste 3x daags ‘de oversteek’ maakt door zich af te vragen: ‘als ik dit zo doe, wat is daarvan dan het gevolg voor mijn klant of mijn collega?’ en de uitkomst daarvan leidend te maken in het handelen!

Doe je mee?

De operatiekamer

De weg tussen het parkeerterrein van het ziekenhuis en de ingang van de spoedeisende hulp was rijkelijk gevuld met aanduidingen “Covid-19”.
Een bijzondere combinatie van spoed en doeltreffende routine viel me meteen op.

Omringd door ritselende kunststof overals, gezichtsmaskers en heen en weer rijdende bedden, trachtten mijn Lief en ik de aanmeldbalie te bereiken. De ambulance-sirenes zorgden voor een extra zorgwekkende dimensie in deze ‘nieuwe werkelijkheid’.

Een zichtbaar vermoeide mevrouw stond ons allervriendelijkst te woord.
Of we het corona-formulier al hadden ingevuld. “Nee, wij worden verwacht op de Eerste Hart Hulp.”
Zij: “Oeps, die is verplaatst vanwege corona, hier heeft u de looproute.”
Na enig zoeken arriveerden we bij de juiste aanmeldbalie. Ik werd verwacht voor een ‘harde hart-reset’ om te proberen een eind te maken aan mijn hartritmestoornissen.

Na een soepele en snelle intake werd ik de operatiekamer binnengereden, en stond iedereen, in vol ornaat, al gereed om de klus te klaren.
Iedereen die er moest zijn was er, behalve de cardioloog met haar onafscheidelijke ‘stroomstoot-apparaat’.

Toen het wachten voor enkele OK-aanwezigen zo lang duurde dat het een beetje ongemakkelijk werd, vroeg een boomlange verpleger die achter me stond: “Wat doet u eigenlijk voor werk?”.

Meestal als me die vraag gesteld wordt, stel ik de wedervraag: “Heb je even?”, omdat als iemand die vraag stelt, ik die wel duidelijk en genuanceerd wil beantwoorden. En omdat het een niet alledaags voorkomend beroep is, vraagt dat minstens een minuut of vijf. Ik koos dit keer voor een andere aanpak en antwoordde: “Ik ben van beroep bewustzijnsontwikkelaar.” Ondertussen is ook de cardioloog gearriveerd en iedereen bereidt zich voor op de actie.

Meestal, als ik zeg dat ik van beroep bewustzijnsontwikkelaar ben,
wordt een verbaasde blik onderstreept met teksten als:
“Wat?” of “Wat is dat?” of in de meest lange versie: “Wat is dat nou weer?” (Soms voorzien van een lichte draaiing van de ogen).

Maar dit keer niet!
Voor het eerst in 30 jaar kreeg ik als vervolgvraag: “Als u daarmee klaar bent, wat heb ik daar dan aan?”.

Vanaf dat moment vochten de gedachten in mijn hoofd om voorrang:
“Wat een gave vraag”
“Je vraag is me nog nooit gesteld”
“Ik wil een helder antwoord geven”

Ondertussen voel ik de narcose binnenkomen en tegelijkertijd merk ik dat zich in mij een begin van een antwoord vormt.

Blij en vrolijk als een kind, hoor ik als het ware het antwoord in mijn hoofd en ben ik onder de indruk van hoe gaaf de kern van ons vak in dat antwoord wordt samengevat.
“Zo ontstonden onder invloed van LSD in de jaren 60 ook de meest geniale songteksten”, galmde het door mijn hoofd.
Gevolgd door: “Yo! Als ik me het antwoord aan de andere kant van de narcose nog maar kan herinneren.”
En dat alles speelt zicht af in een split-second!

Aan de andere kant van de narcose, zit mijn Lief in de verkoeverkamer aan de rand van mijn bed. Ik vertel haar dit verhaal en ontdek dat ik me het antwoord, dat ik aan de verpleger had willen geven, niet kan herinneren. Zij nodigt me uit erop te blijven vertrouwen dat het gegeven antwoord zich de komende dagen weer zal aandienen. Dankbaar, in vertrouwen en met een wederom regelmatig tikkend hart, verlaten we met een glimlach het ziekenhuis.

Binnen enkele dagen werd mijn ‘geworteld zijn in vertrouwen’ beloond met een her-ontmoeting met hét antwoord, samengevat in drie woorden.
Ik heb deze drie woorden meteen in een documentje gezet en op 5 verschillende locaties opgeslagen.

Daarmee bezig zijnde, zeker in deze Covid-19 periode, voel ik me respectvol en dankbaar naar de mensen in de zorg die dagelijks waken over en werken aan mijn en onze gezondheid. Iedere dag weer en soms gevoelsmatig dweilend met de kraan open. Chapeau voor alle gezondheidswerkers!

O ja, het antwoord op de vraag van die verpleger?
De drie kernwoorden, die ons als bewustzijnsontwikkelaars helpen bij het brengen van zicht op en balans in het leven zijn:
Zingeving,
Welbevinden en
Leed.

Welke van de drie spreekt jou als eerste aan?

Gesprek met een goudvis

Op een regenachtige middag dwalen mijn gedachten af. Dat lijkt een soort vluchtreactie om even afstand te kunnen nemen van de niet aflatende herfstachtige kou en regen. Nog even een paar houtblokken op de kachel gedaan, wat mijn fikkiestokers-hart sneller doet kloppen.

Ik wil ook even weg bij alle dreigende Covid-19 berichten: nieuwe toestroom van patiënten, weer extra druk op de zorg, politiek gekissebis, veel dreigende ontslagen. Voor velen hangt het denkelijk in de herfstlucht: op zoek moeten naar een andere baan, mogelijk in een andere sector of andere regio. Solliciteren, wachten, gesprekken, wachten, testen, wachten en ga zo maar door. Mijn gedachten gaan dan steeds weer terug naar het onderwerp testen. Kleurentest, sterkte-zwakte analyse test, psychologische- of beroepskeuzetest is slechts een greep uit het aanbod.

En soms ben ik, als ik het thema van een test of lesprogramma hoor, als donderslag bij heldere hemel, helemaal van slag. Zo ook bij het horen van het thema van een recentelijk aangeboden persoonlijk ontwikkelprogramma.

De basisvragen daarvan luiden:
1. “Wie ben je?”
2. “Wie wil je zijn?”
3. “Hoe word je wie je wilt zijn?”

Eenmaal bekomen van de schrik dacht ik: “Wat er zou gebeuren als je die drie vragen voorlegt aan een goudvis? Of aan een hangbuikzwijntje of een herdershond?”

Even een tussenstap. Het grootste deel van mijn leven is Einstein, samen mijn grootvader, een van mijn grootste inspiratiebronnen. Naar mijn idee beschrijft Einstein de wetten van de natuur, in de taal van de wiskunde. En omdat ik denk dat wij als mens ook deel uitmaken van diezelfde natuur, moeten Einsteins wetten dus ook op onze mensensoort van toepassing zijn.

Welnu, terug naar onder andere de goudvis, het hangbuikzwijntje en de herdershond. Die zouden, als ze gevraagd worden de eerdergenoemde vragen te beantwoorden, snel klaar zijn. Het antwoord op de vraag “Wie ben je?” is door de goudvis cum suis snel te beantwoorden. Van de twee overige vragen “Wie wil je zijn?” en “Hoe word ik wie ik wil zijn?”, zouden ze de slappe lach krijgen.

De ultieme vraag die wij naar mijn idee onszelf en elkaar vooral wel moeten stellen:
“Wie bén ik?” of “Wie bén jij?”.

Vaak wordt die vraag dan beantwoord met het opdreunen van bijvoorbeeld de toepasselijke taakomschrijving, met als garnering enkele maatschappelijke rollen als “vader van, lid van, dochter van”.

De vragen: “Wie bén ik” of “Wie bén jij?” vragen én verdienen een diepere blik in onszelf, ons diepste zelf. Die vragen nodigen uit én dwingen ons nieuwsgierig te zijn naar wie we in wezen zijn. Om te kijken naar dát wat jou of mij wezenlijk én uniek maakt.

Immers: als een goudvis zwemt als een vis in het water, is die op zijn/haar best en inherent gelukkig.
En als de herdershond rennend en blaffend de kudde beheert, is die op zijn/haar best en inherent gelukkig.
Maar als de goudvis en de herdershond in het bedrijf van hangbuikje knorrend en eikels etend tuinen en parken moeten omwroeten, wordt het andere koek. Dan hebben we regels, voorschriften en controles nodig. Veel regels, overdreven veel voorschriften en bovenal veel tijdrovende en motivatie dodende controles. Hoe een fenomeen als ‘gelijke monniken, gelijke kappen’ verstikkend kan uitpakken voor uniciteit van de individuele mens.

Laten we deze gedachten eens even vertalen naar leiderschap. Hoe gaaf zou het zijn als leiderschap zou gaan over het blootleggen, het door ontwikkelen, inzetten en combineren van unieke en wezenseigen kwaliteiten?

Hoe mooi zou het zijn als leiders en leidinggevenden eraan bijdragen dat ‘elk vogeltje kan en mag zingen zoals het gebekt is’ in plaats van hen steeds weer hetzelfde en veelal oude liedje te laten zingen?

Onlangs bracht de Nederlandse zangeres Maan een nummer uit onder de titel: ‘Ze huilt, maar ze lacht’ dat naar mijn idee gaat over het wel of niet laten zien en vormgeven van wie je in wezen bent. (Overigens, vaak zijn we bang voor ‘die ik’ in dezelfde mate als dat we verlangen naar ‘diezelfde ik’.) Of anders gezegd: het liedje gaat over het verlangen om te zijn wie je écht bent en tegelijkertijd over de angst om te zijn wie je écht bent.
Een kort citaat uit dat nummer:

“ . . . . Want als ze morgen besluit niet te schuilen
Haar betere ik voor haar ware gezicht te ruilen
Zullen de vrienden die zij wil vertrouwen
Nog steeds van haar houden . . . . “.

Terwijl ik nog een houtblok in de kachel gooi, herinner ik me een reclamespotje uit vroeger tijden: ‘Het mooiste dat je kunt worden, is jezelf!’

En toen ging mijn leeslampje uit…

In de zomer van 2002 ging, zoals ik het noem, mijn ‘leeslampje uit’. Dat klinkt heel schattig, maar dat is het allesbehalve.

Ik liep toen een meervoudige hersenbeschadiging op, met als meest in het oog springende ding: ik kon vanaf dat moment niet meer lezen. Niets, nada, nul. Mijn moeder heeft het weleens beschreven als “God heeft hem dingen afgenomen, om te doen waarvoor hij werkelijk hier is.” En dat vind ik wel een mooie en draaglijke duiding. Overigens: mijn schrijffunctie is -getuige deze column- volledig intact gebleven. Deze niet veelvoorkomende combinatie van wél kunnen schrijven en níet kunnen lezen, leidt in het leven van alledag vaak tot grappen, ongemak, verwarring en verbazing.

Terug naar mijn ‘leeslampje’ dat uit ging. Van de ene op de andere dag kon ik niet meer lezen. Nooit meer. Stel je dat eens voor terwijl je dit leest. Toegang geweigerd tot: teksten, columns, WhatsApp-berichten, e-mails, ondertitelingen en gebruiksaanwijzingen. Ook ‘klantvriendelijke’ terminals om een kaartje of kroketje te kopen zijn voor mij teksthindernissen, die zonder hulp niet te nemen zijn.

Een vraag als: “Opa, wil je me een verhaaltje voorlezen?” blijft er een met hart klievende gevolgen. Of het verstoken blijven van een ‘zomaar lief post-itje’ van mijn lief of een collega. Om over de eerste geschriften van de kleinkinderen op hun tekening voor opa nog maar te zwijgen.

Gesteund, geïnspireerd, soms ook gepusht door Carla, mijn lief, kan en mag ik doen wat ik sinds die tijd doe: mijn kennis en kunde gecombineerd met passie en joy inzetten op het terrein van bewustwording en bewustzijn.

Wat ik in de afgelopen decennia vooral geleerd heb is hoe belangrijk -tenminste voor mij- een lief én een reflectieve en voedende ‘innercircle’ zijn. Ze zijn van het grootste belang in de fase van rouwen. Rouwen om wat er niet meer is en om wat me langdurig dierbaar was.

Waarom rouwen zo van belang is? Omdat, zolang het proces van rouwen niet volledig voltooid is, kennelijk iets in ons weer terug wil naar hoe het ooit was. Zélfs als we in ons hoofd best wel begrijpen dat we niet terug kunnen naar de situatie waaraan we zo gehecht waren (en dus nog steeds zijn!)

Denkelijk woont in ons een uitgekiend systeem om -volledige- rouw uit te stellen met zinnetjes als:

“Als de beroepsprocedure tegen mijn ontslag is afgerond, dan kan ik beginnen met verwerken.”
“Als de kinderen de deur uit zijn, dan kan ik gaan nadenken over wat ik dan wil gaan doen.”
“Als ik weet waarom die bestuurder geen voorrang verleende, dan kan ik beginnen met rouwen”
“Als ik snap waarom juist ík besmet raakte, dan kan ik er iets aan gaan doen.”
“Als ik gehoord heb waardoor die miskraam ontstond, pas dan kan ik afscheid nemen.”

Dit soort ‘uitstel creërende als-dan routes’, zijn niet behulpzaam bij het verwerken van boosheid, verdriet, teleurstelling of van wat dan ook. Sterker nog: ze houden de bijbehorende pijnen en gevoelens -langdurig!-in stand.

Goed rouwen doet helen! Als de emotionele of zielswond ‘aan de oppervlakte’ mag komen, kan die aldaar genezen. Aan de oppervlakte kan die wond helen en tot een litteken verworden. Dan is dat litteken nog slechts een herinnering aan wat was, zonder dat het steeds weer de daarbij behorende pijn aanwakkert. Overigens: deze manier van ermee werken, vraagt moed én doorzettingsvermogen.

Soms zijn dingen te waar om nog mooi te zijn! En denken we die waarheid niet aan te kunnen. Soms vrezen we zelfs eraan te bezwijken. Vaak is dan, zoals gezegd, de primaire reactie: vluchten in een chronisch patroon, zoals de als-dan route. Omdat deze routes in je hoofd rondjes lopen, levert dat vaak een overbelast hoofd op. Terwijl de feitelijke pijn veelal in hart en buik zit: snakkend naar verse lucht en helende voeding!

Wat mij in mijn rouwperioden steeds weer hielp is het nummer van Peter Tosh: “we’re gonna walk and don’t look back” met als belangrijkste boodschap niet omkijken en me -steeds weer- verhouden met dát wat er is én met het gemis van wat er niet meer is. Revalidatie tijdgenoot Jaap Bressers zou zeggen: ”Wij gaan er niet over wat we op ons bordje krijgen; wel over hoe we ermee omgaan!”.

Nog even terug naar het belang van een ‘sociaal netwerk’, bestaande uit mensen die oprecht bereid zijn lief en leed met jou te delen. Die zijn ook van belang bij het weer op eigen benen gaan staan. En om het doorzetten te stimuleren op die momenten dat ‘het erop aan komt’.

En last but not least zijn ze ook van belang voor het krijgen van een aai over de bol als je weer een lastige hobbel hebt genomen. Ik heb in de tijd van rouw en ontwikkeling ook geleerd hoe belangrijk het is als een aantal ‘VÉR-woorden’ dichtbij zijn. En levend gehouden én vormgegeven worden.

Ik noem er alvast twee: VER-trouwen en VER-binden.

Wat is jouw favoriete VER-woord?

Een ongeluk zit in een klein hoekje

Dit is een zin, die we allemaal wel eens gehoord hebben. En die zin lijkt een soort spreekwoordelijke vanzelfsprekendheid in zich te dragen als bij “Als je door de regen loopt, word je nat”. Of om er nog maar een te noemen: “Kleine kinderen worden groot”.

Maar goed, terug naar de zin “Een ongeluk zit in een klein hoekje!”. Naar mijn idee is die zin nog niet af. Ik denk dat het uitroepteken vervangen moet worden door een komma. Daardoor ontstaat ruimte voor deel twee van de zin, waardoor het gehele gezegde als volgt kan luiden: “Een ongeluk zit in een klein hoekje, geluk dus in de rest!!”. Twee uitroeptekens lijken daar op zijn plek!

Ik vind het fijn als je, alvorens verder te lezen, eens even een korte pauze inlast om die hele zin op je te laten inwerken: “Een ongeluk zit in een klein hoekje, geluk dus in de rest!!”.

Wat merk je dan op? Nieuwsgierigheid? Enthousiasme? Een veroordeling naar de schrijver? De neiging om niet verder te lezen? Blijheid? Wellicht vechten al die zinnetjes om voorrang in jouw hoofd. Tegelijkertijd. En wellicht nog vele andere gedachten en associaties. Mijn advies: niet kiezen. Fijn als je al die gedachten, als een kleurrijke regenboog, naast elkaar laat bestaan. Het zijn allemaal interessante geluk-gerelateerde elementen.

Wat mij gebeurde toen deze zin als een mug op een zwoele zomeravond steeds weer rond mijn hoofd zoemde, was dat ik steeds nieuwsgieriger werd. Want stel nou toch dat het klopt en dat geluk dus overal is, behalve in dat ene kleine hoekje, wat betekent dat dan?

Dat we zo ongeveer struikelen over geluk. Dat we heel veel moeite doen om geluk niet te zien en daarmee geluk ook niet ervaren. In dit kader denk ik dan vaak terug aan een zin van een singer-songwriter: “De muur van geluk is zo hoog, dat alleen kleine kinderen eroverheen kunnen kijken!”

We hoeven geluk niet te verdienen.
We hoeven ons er slechts voor te openen en het toe te laten!
En wellicht geluk dienen . . . . ?!

Laat ik geluk toe?
Laat jij geluk toe?
Mooie vragen!

In onze werkpraktijk komen we bijna dagelijks het antwoord tegen. Geluk is zo moeilijk toe te laten omdat we, in ons denk- en herinnerings-systeem, geluks-blokkerende aannames meedragen.

Die aannames zijn opgeslagen in zinnetjes als:
”Ik moet eerst . . . . . . . en dan kan ik gelukkig zijn”.
“Geluk is niet weggelegd voor ons”.
“Als corona maar weer voorbij is, dan . . . .”
“Als we weer vrij mogen reizen, dan . . . .”
“Als ik weer een vaste baan heb, dan  . . . .”
Om nog maar te zwijgen over:
”Als je maar hard genoeg werkt, dan word je vanzelf gelukkig”.
Komen jouw “Als…, dan…” zinnetjes al in beeld?

Wat we naar mijn idee dus moeten doen is dergelijke blokkerende aannames ontdekken én achter ons laten. En wat het lekker overzichtelijk maakt: die aannames blijken steeds weer te gaan over: jezelf, de ander of de situatie.

Dus bij deze ben je van HARTe uitgenodigd om aan de slag te gaan met die aannames die jóuw geluk in de weg staan.

En let een beetje op: voor je het weet loop je over van geluk!!

Leef jij een vurig leven?

Iedereen die me een beetje kent weet dat ik van vuur houd.

Mijn geheugen vertrouwend, weet ik dat ik vanaf het tweede jaar van de kleuterschool lucifers bij me had. Altijd. Tot de aansteker werd uitgevonden. Sindsdien heb ik een aansteker bij me. Altijd.
Ik heb zelfs een “adaptief-fikles-programma” voor de kleinkinderen: joy voor groot en klein!

In een meer volwassen deel van mijn leven ontdekte ik dat vuur één van de vijf basiselementen vormt. Het basiselement vuur staat op tal van plekken symbool voor transformatie.

Mijn moeder noemde me al vroeg “fikkiestoker”. En dat klopt: ik bén een fikkiestoker. Letterlijk.
En figuurlijk! Ik ben er namelijk van overtuigd dat in ieder mens tenminste een waakvlam brandt. De waakvlam van spirit en passie.

Naarmate ik dat beter begon te zien én te begrijpen, ben ik “olie op het vuur gaan gooien” waardoor spirit en passie oplaaiden! En waardoor hart en ziel in organisaties als vanzelf terugkeren na even weg te zijn geweest door zaken als Efficiency, Iso, Lean en ga zo maar door.

Samen met een aantal collega’s gooien we inmiddels dagelijks olie op het vuur: zowel voor individuele deelnemers als groepen. De laatste decennia is dat uitgegroeid tot een waarachtig beroep en is er ook een eigen “fik-les-centrum” waar we jaarlijks nieuwe collega’s opleiden.

Al dat vuurwerk staat ten dienste van transformatie van mensen en daarmee van organisaties om ervoor te zorgen dat zij zich in hun (werk)omgeving vrij én veilig voelen en dus hun beste beentje voor zetten. En bovenal: dat ze daaraan zelf erg veel plezier beleven.

Hart en ziel in organisaties zullen als vanzelf terugkeren na even weg te zijn geweest door zaken als Efficiency, Iso, Lean en ga zo maar door.

Harri M. Vermunt

In de Nederlandse taal komen tal van uitnodigingen tot een vurig bestaan voor, bijvoorbeeld: een vurige wens, een vurige minnaar, een vurig betoog, vurige liefde of een brandend verlangen. Ook kun je dingen horen als “De vonken vlogen ervan af” of “er werd er een verhitte discussie gevoerd!”. Kennelijk hoort vuur als vanzelfsprekend in het dagelijkse leven thuis.

Er is een grote groep mensen die niet “op fik-les hoeven”. Bij hen brandt het vuurtje van binnen nog volop. Zij hebben zich bewust of onbewust nooit zo genoodzaakt gevoeld om het innerlijke vuurtje te temperen.  Als je goed oplet kom je ze regelmatig tegen: op het werk, in de winkel, op radio of tv.

Denk bijvoorbeeld aan sporters die uitgeput en gesloopt over de streep strompelen en met een big smile en sprankelende ogen vertellen hoe gaaf het was.
Of muzikanten die, met lichtjes in de ogen, gepassioneerd staan te spelen, ook voor een soms bijna lege zaal: ze willen altijd spelen!
Denk ook aan kinderen die niet kunnen stoppen met vertellen over… over datgene waarvan ze zo sprankelend en zichtbaar genieten, ook al zijn ze de enige!
Wat ze gemeenschappelijk hebben: de twinkeling in de ogen als het gaat over hún passiegebied!

Je kunt je afvragen: als het dan zo natuurlijk is om het vuurtje in ons brandend te houden, waarom komen woorden als burnout, opgebrand en uitgeblust zo veel voor? Omdat we, metaforisch gezien, allerlei vuurremmende laagjes op onze waakvlam hebben liggen. Die laagjes gaan over “hoe het hoort”, “bescheiden doen”, “mezelf inhouden”, “dingen doen en laten voor de goede orde”, “bedekken onder de mantel der liefde” en ga zo maar door.

Inmiddels ben ik ervan overtuigd dat het er om gaat een vurig leven te leiden en niet te investeren in een burn-out bevorderend bestaan. Hoe harder jouw vuurtje brandt, hoe blijer en gelukkiger jij je voelt!

Op het werk, thuis, onderweg of waar dan ook; het vuur wil gewoon branden. Dat is haar natuur.
In een vorige column beschreef ik de volgende uitnodiging: ”Life is about being happy in any company and joyful in all action”.

Daarom stel ik je tot besluit twee belangrijke vragen. Gaat jouw vuur harder branden van jouw huidige company & action? Hoe kun jij andermans vuur doen oplaaien?